RIR als kennisinstituut ontwikkelt op wetenschappelijke basis de protocollen.

dNAA draagt zorg voor de borging van uitvoer van deze protocollen.

De Vereniging voor Verwijdering van Toxische en Gevaarlijke Bouwmaterialen en Vereniging voor kwaliteitsborging asbestonderzoek hebben zich als derde belanghebbende partij gemengd in deze rechtszaak. Dit is toegestaan.

De brancheverenigingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven over hun visie voor het toestaan van protocollen. De brancheverenigingen hebben de Afdeling gevraagd een uitspraak te doen of het protocollen-systeem van dNAA wel of niet is toegestaan.

De RvS stelt dat de onderhavige zaak een zaak betreft uit eind 2017 en begin 2018. Een zaak voor de wijziging van het schema op 01-04-2019.

De RvS heeft expliciet geoordeeld dat zij geen uitspraak in deze zaak wil doen op de vraag of protocollen van dNAA heden wel of niet mogen.

De RvS heeft wel aangegeven dat de toen geconstateerde onregelmatigheden niet meer zijn voorgekomen.

Ook adviseert de RvS dNAA om haar inventarisatieprotocollen te implementeren.

De RvS stelt in haar vonnis dat het Asbestinventarisatierapport een juiste SMA-rt moet bevatten waarop de saneerder moet saneren.

De RvS heeft geoordeeld dat de protocollen met haar SMA-rts in het Asbestinventarisatierapport moeten zijn opgenomen; ze mogen niet los bij het Asbestinventarisatierapport gebruikt worden.

Inlegvellen staan ook los van het Asbestinventarisatierapport. Er worden geen SMA-rt’s toegevoegd. Onderhavig vonnis betekent dat ook inlegvellen niet meer mogen.

De RvS stelt in haar vonnis dat het Asbestinventarisatierapport een juiste SMA-rt moet bevatten waarop de saneerder moet saneren. “een” en niet “één”.

Het is dus toegestaan om per toepassing meerdere SMA-rt’s in het Asbestinventarisatierapport op te nemen.

Als er een SMA-rt in het Asbestinventarisatierapport is opgenomen welke een lagere Risico-Klasse weergeeft dan conventioneel, dient wel deze SMA-rt onderbouwd te zijn met metingen. Dit hoeft niet meer “een validatierapport van het onderhavig project” te zijn, zoals voor 01-04-2019 beschreven in Bijlage XIIIa, maar een validatiestudie.

Dit is juist, anders zou nimmer conform ook de SCi-547 een landelijk protocol kunnen worden opgesteld.

dNAA protocollen bevatten allen in Bijlage 2 een uitgebreide beschrijving van de onderliggende meetdata en statistische berekeningen. Sinds 2014 meet RIR buiten de verplichte parameters welke nodig zijn voor het huidige SMA-rt Systeem, ook die parameters die nodig zijn voor het RGI-systeem. De database van RIR is dus bruikbaar voor zowel de SMA-rt als voor het RGI.

Wat dit betekent voor die conventionele SMA-rt’s waarbij geen enkele meetstudie bekend is en die daardoor in de hoogste Risico-Klasse zijn geplaats, is niet bekend.

De RvS is op dit punt zeer duidelijk.

De SCI-548/547 zijn conform art. 4.2 lid 4 van het Arbobesluit niet de enige toegestane validatietechnieken. Andere gelijkwaardige systemen zijn ook toegestaan.

RIR maakt gebruik van een eigen opgezet validatiesysteem op basis van de BOHS/NVVA richtlijnen en (delen van) de SCI-548/547; het “Proceshandboek Innovaties en Protocollen” (“PIP”).

TNO innovation for life (verder te noemen TNO) concludeert in haar rapport “Beoordeling document “Wijzigingen PIP t.o.v. SCi-548/547”; 08102019 0842; 8 oktober 2019” dat de PIP methode minimaal gelijkwaardig is aan de SCI548/547.

Als niet in de wet staat dat het niet mag, mag het.

De RvS heeft niet geoordeeld dat de protocollen voor 01-04-2019 niet waren toegestaan. De RvS heeft enkel geoordeeld dat de inrichting van het dNAA-systeem eind 2017 en begin 2018 niet op orde waren.

Ondanks het verzoek van de vertegenwoordiging van diverse branchepartijen (als derde belanghebbende in deze rechtszaak) heeft de RvS bewust geen uitspraak gedaan of heden niet met protocollen mag worden gewerkt (kantlijnregel 9.4 van het vonnis).

Daarbij zijn onderdelen van het dNAA-systeem ook beoordeeld door andere onafhankelijke instanties met dezelfde uitkomst: “minimaal gelijkwaardig” en “toegestaan”:

  • Wijze van valideren en rapporteren PIP-validaties en aansluitend het gebruik van de rapportages door een saneerder à De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB): Rapport STAB-40745; Hoofdstuk 6; 03-06-2019.
  • De uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg van 4 februari 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:1001). https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2019:1001 .
  • De protocollen worden juist ingevoegd in de Asbestinventarisatierapporten à ISZW; “Afschrift besluit intrekkingsverzoek”; 20180374; 22-07-2019.

Bijzonder opvallend is de uitspraak van de Bezwaarschriftencommissie Ascert (rapport BCA 19003 & 19007) dat het dNAA-systeem binnen het certificatieschema valt. Dit terwijl Op de Ascert site tot twee maal toe staat dat protocollen niet mogen.

Een goede borging voor het gezond en veilig uitvoeren van het werk en dus de protocollen is cruciaal.

Dit geldt ook voor het (leef-)milieu.

dNAA kent haar eigen borgingsysteem:

Na het aanmelden van een organisatie/instelling of eigenaar van het asbest die met protocollen wil gaan werken, wordt deze partij onafhankelijk gescreend op geschiktheid en bij sommige protocollen zelfs op persoonsniveau. Elke partij moet, voordat zij zelfstandig met een protocol mag werken, aantonen dat zij in staat is veilig – voor mens en (leef-)milieu – te kunnen werken. Dit geschietd middels auditing maar ook met de door dNAA verplicht gestelde onaangekondigde PAS-metingen.

Elke partij wordt meermaals per jaar onaangekondigd bezocht door een Lead Auditor en voldoen aan het gestelde in het Europees  BESLUIT Nr. 768/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

Anders dan bij de huidige werkmethodes van het huidige Asbestschema geldt het borgingssysteem van dNAA ook voor Risico-Klasse 1 saneringen.

Recente gebeurtenissen geven RIR en dNAA geen vertrouwen dat de huidige SMA-rt-gebruikersraad de data juist zal gebruiken. Daarbij wordt RIR en dNAA categorisch geweigerd bij elke Stakeholders-vergadering of ander overleg dan ook. Daarbij heeft een partij buiten dNAA nimmer de moeite genomen om zich te laten informeren wat RIR en dNAA “nu eigenlijk aan het doen zijn”, ondanks meerdere uitnodigingen. Waarom zou RIR en dNAA dan haar data moeten delen?

RIR en dNAA volgen het volgende beleid:

Zolang Privaat en Publiek niet gescheiden zijn en de markt de regie blijft voeren binnen het stelsel, zullen RIR en dNAA haar data niet delen met privaatrechtelijke partijen.

Zodra – zoals de tweede Kamer dit wil – Publiek en Privaat daadwerkelijk zijn gescheiden en TNO de regie voert over het (nieuwe) RGI-systeem, zullen alle data van RIR en dNAA overgeheveld worden naar TNO en zullen openbaar worden.

Alle andere resultaten van diverse andere onderzoeken door RIR en dNAA (zoals onderzoek naar goudfilters, Cr6, FCM, PLM, enz.) worden al door dNAA gedeeld met ‘een ieder’.

Elke saneerder al dan niet gecertificeerd die heeft aangetoond om veilig met dNAA protocollen te kunnen werken, mogen onder voorwaarden dNAA-protocollen gebruiken.